Dr. Abraham Kuyper X Johanna Hendrika Schaay
Dit verhaal begint in 1858. De hoofdpersoon is het vijfde kind uit het huwelijk Schaay-Leopold, Johanna Hendrika, in de wandeling Jo genaamd.
Pa
Schaay was 56 en ma was 49. Ze waren getrouwd op 24-11-1824, allebei zeer jong:
hij 22, zij nog geen 16 (!). Van de dertien kinderen waren twee zoons en drie
dochters jong overleden. Jo had drie broers. Dirk (33) en Willem (25) waren
allebei bij pa in de zaak. De jongste, naar zijn vader Jan Hendrik genoemd, was
pas 13. Hij zou later naar Indië gaan. En er waren vier zusters. De oudste,
Hendrika Petronella (31) trouwde in 1863 op 36-jarige leeftijd met een 33-jarige
weduwnaar, de arts Dr. Willem Broes van Heekeren. De drie jongere zusjes, Jet
(Henriëtte Sophia Susanna) (18), Toos (Catharina Maria) (14) en Koos (Jacoba
Maria) (12) komen regelmatig voor in de brieven van Jo.
Jo en haar zus Jet logeerden in de zomer van 1858 bij hun oom, Gerrit Christiaan van der Hoef in Oegstgeest. Oom was sinds twee jaar weduwnaar van Catharina Maria Schaay, de oudste zuster van pa. In Oegstgeest woonde nog een ongetrouwde tante, Lijntje. Vermoedelijk deed zij het huishouden voor haar zwager. Een derde tante, Jacoba Maria (tante Koos), woonde in Leiden. Het was tante Koos die de meisjes Schaay in contact bracht met het domineesgezin Kuyper. Zo raakten Jet en Jo bevriend met de 17-jarige Kee (Anna Cornelia Elisabeth) Kuyper.
Wat er nog meer gebeurde, schrijft de jongste Kuyper-telg, Jeannette Jacqueline (1847-1941) in 1917 aan haar neven en nichten: "Uwe Moeder, Johanna Schaay, was op 16-jarigen leeftijd gelogeerd bij haar Oom Verhoef, die een kruidenierswinkel te Oegstgeest had. Met hare Tante, Mej. Schaay te Leiden wonende, die veel bij mijn Ouders aan huis kwam, kwam zij in de kermisweek bij ons drinken; uwe Moeder was een mooi, allercharmantst meisje; zij vatte spoedig vriendschap op voor Tante Kee, kwam een maand later bij ons logeren, voor 't eerst met lange japonnen. Zij zag er allerliefst uit en nam stormender hand aller harten in. Geen wonder dat de jonge student Abraham Kuyper aan zoo veel lieftalligs geen weêrstand kon bieden en spoedig kwam de verloving tot stand."
De student was de oudste broer van de meisjes Kuyper.
Bram was twintig. Hij had een paar maanden eerder zijn kandidaatsexamen klassieke letteren behaald. De vrijage moet inderdaad stormachtig zijn verlopen want Bram deed Jo al op 14 september van dat jaar per brief een aanzoek. Twee weken later, maandag 27 september toog Bram met knikkende knieën naar Rotterdam om vader en moeder Schaay formeel de hand van Jo te vragen. Jo was nog wel erg jong maar daar konden haar ouders niet veel tegenin brengen. Ma Schaay was zelf nog geen zestien toen ze trouwde. Van trouwen was echter voorlopig geen sprake. Het sprak vanzelf dat Bram eerst moest afstuderen. Ze zouden gaan verloven met pasen 1859. Tot die tijd diende de verbintenis nog geheim te blijven. Dat vond pa Schaay tenminste. Maar al spoedig was het een publiek geheim. Jo schreef: "Dat komt alléén door Ma, want die vertelt het bijna iedereen die bij ons komt."
Jo en Bram voerden tijdens hun verlovingstijd (1858-1863) een uitvoerige correspondentie. Het werd niet passend en juist gevonden dat ze elkaar te vaak zagen. Bovendien zat Bram voortdurend krap bij kas en ging de treinreis van Leiden naar Rotterdam vaak boven zijn begroting.
Ma Schaay vond al snel dat de gelieven elkaar te vaak schreven. Een brief per week was genoeg. Maar Bram was niet van plan zich daar bij neer te leggen. Hij sprak af met Jo dat hij elke dinsdag en vrijdag een brief zou verzenden. Uiteraard verwachtte hij ook twee maal per week een antwoord van Jo.
Jo had daar een beetje moeite mee. Ze had geen eigen kamertje en moest 's winters schrijven in de volle huiskamer, het enige vertrek waar de kachel brandde. Ze kon zich daar soms niet concentreren en maakte daardoor veel taalfouten.
Bram was vier en een half jaar ouder en van nature nogal autoritair. Hij stak van het prille begin af niet onder stoelen of banken dat hij de baas was. De kloof tussen de intellectuele stand, waartoe Bram zichzelf rekende en de handelsstand wordt Jo duchtig onder de neus gewreven. Bram aan Jo: "Weet je wat die klove is ? Dat wij klassiek zijn opgevoed en jullie niet. Je moet niet denken dat ik daarom een blaam op je stand zou werpen, alles behalve [dat] - er zijn misschien weer andere, niet minder nuttige zaken, waar wij niets van afweten - dat staat precies gelijk."
Jo's opleiding was bescheiden. Vermoedelijk had ze na de lagere school alleen wat huisonderwijs genoten. Ze hielp wat in het huishouden en volgde naai- en tekenlessen. Bram voelde zich geroepen te sleutelen aan de culturele opvoeding van Jo. Met haar Duits was het niet zo best gesteld. Bram betreurde dat. "Dan zou je je met Schiller stellig dol amuseren", meende hij. Maar ze las in ieder geval wel Frans en Engels. Jo kreeg uitvoerige instructies wat ze beslist moest lezen. In het Engels Pope, Shakespeare, Byron, in het Frans: Racine, Molière, Voltaire.
Jo deed haar best maar het ging niet altijd van harte. Op 20 april 1859 beklaagde ze zich: "Maar waarom lieve jongen kom je dan altijd met dat naare Fransch voor den dag. Is er dan in Holland nooit is een man geweest die een mooi en goed boek geschreven heeft?"
Ze klaagt ook (1-12-1860) dat ze zo weinig tijd heeft om te lezen: "Ik ben hier thuis een paar keer begonnen, ik heb 't moeten eindigen, 't is er bij ons geen huishouden na. We mogen nu lezen van half tien tot half elf, dus een uur per dag, mits wij geen was hebben die gaauw afmoet, zoo als deze heele week heb ik geen blaadje gelezen. Komt Toos, Koos en Jan thuis dan kan het in 't geheel niet meer."
Bram wierp haar voor de voeten dat ze zogenaamd geen tijd heeft maar wél tijd had om negen (!) boeken van Eugène Sue te lezen. "Daarvoor was tijd in dat drukke huishouden".
Op 18-10-1858 had hij Jo al eens gewaarschuwd tegen "slechte zedeloze boeken". Hij had het vooral gemunt op "die fransche lorren van Sue en Dumas" waarin "de zedeloosheid 't kleed der deugd draagt en dat is verderfelijk".
Eugène Sue (1804-1857) was in die tijd enorm populair. Zijn boeken waren socialistisch getint, sterk dramatisch en slordig van stijl.
Het is niet duidelijk of hier Alexandre Dumas père (1802-1870) of diens gelijknamige zoon (1824-1895) wordt bedoeld. De bekendste werken van de vader, De drie musketiers en De graaf van Monte Christo, kunnen zelfs in 19e-eeuwse ogen nauwelijks zedeloos worden genoemd. Misschien doelt Bram hier op Alexandre Jr die in 1848 La Dame aux Camélias had gepubliceerd. In de boeken van de jongste Dumas gaat het vaak over echtbreuk, prostitutie e.d. maar op uiterst moraliserende wijze gepresenteerd.
Over Jo's huishoudelijke taken doet Bram nogal laatdunkend: "dat zware werk, bestaande in 't klaar zetten en afspoelen van eenige kopjes en bordjes". Over het naaischooltje schrijft hij: "vind ik dat 't toch ook tijd wordt, dat je 't er maar voor houdt dat [je] stikken en stoppen genoeg kunt en je kostelijke tijd beter gebruikt".
Maar af en toe krijgt Jo ook een schouderklopje. Op 14-9-1859 schrijft Bram: "Ga voort dan lieve Jo ! je te beschaven en te ontwikkelen, groei op in wijsheid en kennis; geef aan de speeljaren der jeugd een laatste afscheidsgroet en laat een blijde ernst meer en meer den boventoon krijgen in je gemoed".
Maar Jo kon iets wat Bram niet kon. Ze kon dansen en ze was er dol op. Bram overwoog even ook te leren dansen. Maar zijn ouders waren er niet erg voor, "omdat ik Dominé word". Jo was te gezagsgetrouw om hem tegen de wil van zijn ouders over te halen. Uiteindelijk leerde Bram en het niet en stond ook niet toe dat Jo alleen naar danspartijen ging. In november 1858 schreef hij aan Jo: "Waar na veel wijn gedanst wordt, heb ik je liever niet, volstrekt niet omdat ik je daar niet zou vertrouwen, maar omdat 't voor je zelf hinderlijk zou wezen, om in een opgewonden toestand, met een dito heer bras dessus bras dessous te huppelen en allerlei mooie praatjes te moeten aanhoren".
Toch sprong ook de serieuze Bram wel eens uit de band. Gniffelend vertelt hij Jo hoe hij om half drie 's nachts thuis kwam van een feestje met een stuk in zijn kraag - toasten geslagen bij de vleet -. Hij had kennelijk geen sleutel want ... "o Schrik ! mijn ouden Heer te zien, met een slaapmuts op, waar een niet zeer vriendelijk gelaat onder uit kwam kijken."
In augustus 1859 werd Bram door pa Schaay op de vingers getikt toen hij een keer onaangekondigd op bezoek kwam. Bram was het absoluut oneens met de berisping. Hij vond dat hij door Jo's Oude Heer als een kwajongen was behandeld.
Dat pa en ma Schaay best meevielen ondervond Bram toen hij in het voorjaar van 1861 overspannen raakte. Hij had zich té druk gemaakt over zijn studie en zijn voortdurende financiële problemen. Vijf maanden lang logeerde hij in Rotterdam bij de familie Schaay om op verhaal te komen. Aansluitend werd hij ook nog door zijn schoonfamilie meegenomen op een zeven weken durende vakantiereis o.a. langs Mainz, Homburg, Heidelberg, Wiesbaden en Baden.
Op 20-9-1862 promoveerde Bram tot doctor in de theologie. Nu restte nog het zoeken naar een geschikte gemeente. Hij hoopte op een vacature in Noordwijk, op voorspraak van oom Van der Hoef, die daar kennissen had. Noordwijk ging niet door en Bram sjouwde het hele land door om proefpreken te houden maar voorlopige zonder succes. Bovendien waren de tractementen in de meeste gemeenten erg mager. Uiteindelijk werd hij in april 1863 beroepen te Beesd.
Met een vast inkomen en een woning kon er eindelijk getrouwd worden.
Het huwelijk tussen Jo en Bram werd op 1 juli 1863 voltrokken te Warmond en kerkelijk ingezegend door vader Kuyper.
Pa Schaay was er niet bij. Om gezondheidsredenen had hij zich al uit de zaak teruggetrokken. Hij was ernstig ziek en overleed te Warmond, vijf dagen na de bruiloft, op 6 juli 1863.
Op 9 augustus 1863 deed Bram zijn intrede als predikant te Beesd.
Het jonge gezin zou er vier jaar blijven. De oudste twee van hun acht kinderen, Herman Huber en Jan Hendrik Frederik, werden er geboren.
In 1867 volgde een beroep naar Utrecht en in 1870 naar Amsterdam.
Zijn nevenactiviteiten binnen de antirevolutionaire beweging namen al snel zoveel tijd in beslag dat hij het ambt van predikant neerlegde. In 1872 werd hij hoofdredacteur van het door hem zelf opgerichte antirevolutionaire daglad De Standaard. In 1874 werd hij gekozen tot lid van de 2e Kamer. Hij organiseerde in 1878 de anti-revolutionairen tot een landelijke partij. Van 1880 tot 1901 was hij hoogleraar aan de door hem gestichte Vrije Universiteit. In 1886 leidde zijn strijd tegen gelijkberechtiging van vrijzinnigheid en orthodoxie binnen de Hervormde Kerk tot een breuk en, door samengaan met enkele van de in 1834 al uit de Hervormde Kerk gestapte groeperingen, tot vorming van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Van 1894-1901 was hij weer lid van 2e Kamer.
De verkiezingen van 1901 gaven een verschuiving naar rechts te zien. Van de 100 zetels die de 2e Kamer toen telde, kwamen er 58 in handen van de samenwerkende conservatieve partijen. De liberalen en vrijzinnig democraten hadden samen 35 zetels, de socialisten slechts zeven.
Kuyper werd formateur en benoemde zichzelf tot minister van binnenlandse zaken. Tot die tijd was het gebruikelijk dat de ministers bij toerbeurt de vergaderingen van de ministerraad presideerden. Kuyper zorgde echter voor een primeur door zich bij K.B. het permanente voorzitterschap toe te eigenen. Hij werd zo de eerste minister president.
De autoritaire houding van Kuyper werd hem niet door allen in dank afgenomen. Hij bemoeide zich zoveel met de buitenlandse politiek en reisde zoveel dat hij de spotnaam "minister van buitenlandse reizen" verwierf. Zijn minister van buitenlandse zaken werd volledig naar de achtergrond gedrongen. De arme man zat de rit dan ook niet uit en trad af.
Berucht is de spoorwegstaking van 1903. Kuyper reageerde hierop met de "worgwet" waarmee stakingen van overheidspersoneel strafbaar werden gesteld. In de troonrede van dat jaar liet hij de 23-jarige Wilhelmina naar de staking verwijzen als een "misdadige woeling".
Zo jong als de koningin was, ze liet Kuyper duidelijk merken dat ze niet was gecharmeerd van zijn neiging toenadering te zoeken tot het Duitse Rijk, in strijd met onze traditionele politiek van onafhankelijkheid en neutraliteit.
Qua wetgeving stond het onderwijs voorop. Het ging echter niet zozeer om het verbeteren van het onderwijs in algemene zin maar met name het bevoordelen van het bijzonder onderwijs. Zo verkreeg zijn eigen Vrije Universiteit een status gelijkwaardig aan de openbare universiteiten.
De sociale wetgeving stond nog op een uiterst laag pitje. Hoewel er op papier zeer veel was voorbereid en er tijdens de verkiezingscampagne veel was beloofd, werd er op dit gebied niets gerealiseerd onder het kabinet Kuyper. De verwaarlozing van het sociale vraagstuk was aanleiding voor een aantal dissidente kamerleden om uit de ARP te stappen.
De afgelopen kabinetsperiode was zo controversieel dat het bij de verkiezingen van 1905 voornamelijk ging om de vraag vóór of tégen Kuyper. De uitslag was duidelijk: De conservatieve coalitie zag haar meerderheid van 58 terugvallen tot een minderheid van 45 zetels.
Kuyper's rol in de actieve politiek was hiermee uitgespeeld. Té dominant om nogmaals voor een ministerspost te worden gevraagd, was hij nog lid van de 2e Kamer van 1908 tot 1912 en tenslotte van 1913 tot zijn dood lid van de 1e Kamer.
Abraham Kuyper overleed 8 november 1920 op 83-jarige leeftijd.
Jo was 21 jaar eerder overleden. Ze heeft de glorie én de de afgang van Bram's politieke carrière niet meer meegemaakt.
Zomer 1899 gingen de Kuypers met hun drie dochters op vakantie naar Zwitserland. Bram zwierf een paar dagen vooruit. Tijdens een tocht over de Morteratschgletscher verwondde Jo haar voet. Een paar dagen later op de Grimsel kreeg ze hoge koorts. De diagnose luidde: typhus. Uit angst voor besmettingsgevaar moesten ze het hotel verlaten en huurden een huis en personeel in Meiringen. Het kostte dagen Bram op te sporen. Telkens als een telegram aankwam, was hij net weer vertrokken. Jo redde het niet en bezweek op 25 augustus 1899 aan de ziekte, 57 jaar oud. Ze werd begraven op het kerkhof te Meiringen.
Het in 1957 aan haar gewijde biografische artikel in Nederlandse Gedachten, het orgaan van de ARP, legt de nadruk op haar eenvoud en bescheidenheid, eigenschappen die niet voorkwamen in Bram's woordenboek. Deze "deugden" van Jo passen helemaal in het 19e-eeuwse ideaalbeeld van de volgzame echtgenote. Bijna een eeuw later zullen er niet veel vrouwen bereid zijn zichzelf zo volledig naar de achtergrond te laten dringen als tante Jo. En dat is maar goed ook!
Bron: Pieter v.d. Hoeven, 's-Gravenhage